Joost van den Toorn en Anton Heyboer
Something to believe in
Na een cyclus van vier tentoonstellingen met schilderkunst is het tijd voor een uitdagende show met beeldhouwkunst. Wij zijn verheugd dat we met Joost van den Toorn (1954) een belangrijke beeldhouwer in ons galerieprogramma hebben opgenomen.
Van den Toorn heeft de afgelopen vier decennia naam gemaakt met figuratieve bronzen beelden die door hun letterlijkheid en overdrijving met niets te vergelijken zijn binnen de traditie van de Nederlandse beeldhouwkunst. Zijn beelden zijn niet te vangen in termen van vernieuwing en experiment, beter is het om ze aan te merken als dwars, humoristisch en onaangepast. Van den Toorn zet tegenstellingen in om de bewust gekozen letterlijke verschijningsvorm van zijn beelden onderuit te halen. Dat levert een gelaagdheid op in zowel betekenis als materiaal. In het volgende citaat uit een interview uit 1991 vat de beeldhouwer het goed samen: ‘Zelfs als dingen groter worden dan het leven zelf moet er nog iets menselijks overblijven. Dat is terug te voeren op de alchemie omdat je zowel lichte en zware zaken met elkaar wil verbinden om beide te kunnen tonen.’
Het werk van Van den Toorn heeft iets prettigs tegendraads en directs. Geen hoogdravende thematiek of conceptuele verantwoording, integendeel hij (her)gebruikt elke beeld dat hem aanstaat, ongeacht of het zijn oorsprong vindt in een hoge of lage culturele pikorde. Het resultaat bestaat uit beelden die het niet zo nauw nemen met de goede smaak: verontrustende afbeeldingen die het lelijke met graagte lijken te omarmen, maar veel meer zijn dan alleen lelijk.
Een belangrijke voedingsbodem voor Van den Toorn is het punktijdperk van de jaren zeventig. Deze periode heeft hem als kunstenaar gevormd. Met een gezond portie rebellie en zonder de ballast van historische dogma’s is hij gericht op het vrij maken van de beeldhouwkunst. De vergelijking met de anarchistische en maatschappijkritische Amerikaanse kunstenaars Mike Kelley en Paul McCarthy is minder ver gezocht dan de beelden doen vermoeden. Wat ze delen is het plezier om de mythe van het kunstenaarschap, en de verering van beelden, te ontregelen en te ondermijnen. Of om met Van den Toorn te spreken: ‘Ik neem een positie in tussen de stukadoor en de kunstenaar.’